Het reclamebord, divers
Oudekerksplein
In het publieke domein kan met anderen worden gecommuniceerd en uiting worden gegeven aan (politieke) ideeën. Publieke ruimte zou je kunnen zien als de fysieke locatie waarin het publiek domein zich afspeelt. Een ideale publieke ruimte is toegankelijk voor iedereen: voor hoge en lage sociale klassen, voor autochtonen en allochtonen, voor bewoners en bezoekers. Het is het hart van de democratie.
De politieke discussie verplaatste zich sinds de opkomst van de media vanuit de fysieke ruimte eerst naar kranten, vervolgens naar televisie en later naar het internet. Tegelijk zou je misschien kunnen stellen dat de stedelijke ruimte als plaats voor commercie en vermaak belangrijker werd, dat inwoners en passanten in plaats van actieve deelnemers aan een debat, toeschouwers zijn geworden van spektakel en consumptie.
Een voorbeeld van een ‘stad’ waar de Wallen met enige regelmaat mee wordt vergeleken en die in extreme mate is gericht op consumptie is Disneyland. Het proces waarbij de principes die in het pretpark gelden ook de echte stad beginnen te domineren, kan worden aangeduid met de term Disneyficatie. Het is een Amerikaanse term, en in vergelijking met steden als Las Vegas zijn de Wallen wellicht nog enigszins sober te noemen. Toch zijn symptomen van de vier tendensen die bij Disneyficatie plaatsvinden ook in het centrum van Amsterdam te herkennen.
Allereerst vindt er thematisering plaats. Zoals elke attractie in Disneyland zijn eigen thema kent, zo is elk restaurant, elke bar en elke winkel ook hier een wereld op zichzelf. Een meisje verkoopt kaas in Oudhollandse klederdracht. Een jongen in een winkel met zoetigheden loopt rond met een cowboyhoed op zijn hoofd. In sportcafés hangen televisieschermen in gouden lijsten en restaurants gaan los met fabrieksthema’s. In het hele park staat het thema ‘seks en drugs in de Unesco-grachtenstad’ centraal, op dezelfde wijze als Mickey Mouse, Donald Duck en de sprookjeskastelen steeds weer opduiken in Disneyland.
Ten tweede raken verschillende vormen van consumptie met elkaar verstrengeld en worden ze onderdeel van het spel en de ervaring. Disneyland wekt de indruk als doel te hebben je te vermaken, maar de verkoop van eten en merchandise is minstens zo belangrijk. Winkels worden gepresenteerd als speelgoedhuisjes, en wanneer bezig bent het ene product te kopen, word je direct verleid door het volgende. Op de Wallen presenteren coffeeshops, bordelen en de sekswinkels zich als belangrijk onderdeel van de cultuur van de vrijdenkende Nederlanders, maar het zijn gewoon bedrijven met een winstoogmerk. Doordat winkels en reclame dicht op elkaar zijn gepakt, wordt het gebied aan elkaar geregen tot één groot winkelcentrum.
Van merchandising in de zin dat er officiële Wallen-producten met copyright bestaan is geen sprake. Natuurlijk zijn er fietsbellen met wietplantjes en schorten met opdrukken van naakte vrouwen, maar dat is een andere categorie van souvenirs. Een beter voorbeeld zijn de producten met officiële logo’s van de gemeentelijke marketingslogan I amsterdam, maar naast het feit dat die hier niet worden verkocht, exploiteren ze heel Amsterdam en niet specifiek de Wallen.
Als laatste wordt er in een gedisneyficeerde stad entertainmentwerk verricht. Met een onechte glimlach doen medewerkers alsof ze niet werken, maar zelf zijn gekomen om plezier te beleven. De verkopers in verkleedkleren passen in dit plaatje en misschien ook de gemeentelijke toezichthouders die worden voorgesteld als ‘hosts’. Anders dan in een gedisneyficeerd winkelcentrum wordt de ruimte hier soms ook gebruikt door spelbrekers als hard bellende fietsers en boze bewoners.
Vastgoedeigenaren, uitbaters en gemeente overleggen over het idee om reclameborden in dezelfde stijl uit te voeren ten behoeve van een rustiger gevelbeeld. Maar zou dit juist niet bijdragen aan het beeld van een stadsdeel dat als één geheel is ontworpen om de bezoeker een onvergetelijke ervaring te bezorgen?